Inhoud kennisgroepstandpunt
De kennisgroep bespreekt de situatie waarin een 30%-werknemer (A), gehuwd in algehele gemeenschap van goederen met B, kiest voor toepassing van de partiële buitenlandse belastingplicht.1 De vraag is hoe in dat geval de toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke rendementsgrondslag van box III moet plaatsvinden tussen de belastingplichtige (A) en zijn partner (B). In het door de kennisgroep gehanteerde voorbeeld behoort tot de algehele gemeenschap van goederen per 1 januari 2024 een inkomen uit aanmerkelijk belang in een buitenlandse vennootschap van € 100.000, een banktegoed van € 800.000 en vermogen van een kind van EUR 100.000.
Door de keuze voor behandeling als partieel buitenlandse belastingplichtige wordt A voor box II en III belast volgens de regels van hoofdstuk 7 Wet IB 2001, zijnde de buitenlandse belastingplicht. Dit houdt in het geschetste voorbeeld effectief in dat A niet wordt belast in box II of box III. Het gezamenlijke inkomen is in de gezamenlijke aangifte van A en B volledig aan A toegerekend.